Ayn Rand noemde hen tweedehands mensen in haar boek De eeuwige bron (the fountainhead). Mensen die zelf met niet veel orgineels komen, maar eigenlijk de ideeen van anderen copieren en dan doen alsof die van hen waren. Voor de orginele mens, die zijn eigen menig vormt, die zelf met creatieve en innovatieve ideeen komt is deze tweedehandsmens een doorn in het oog. Tenminste ik kan er niet goed tegen. Op het ene moment zeg je iets en een paar dagen later hoor je de ander het herhalen alsof het zijn idee is. Ik merk dat ik met dan geergerd voel, dat zegt natuurlijk iets over mij, maar het voorrecht van de blogger is dat hij er dan ook weer iets over mag zeggen.
Ik wil niet veroordelen, maar doe het onbewust toch, eigenlijk zou ik blij moeten zijn, immers iemand heeft mijn idee opgepakt en is dat nu actief aan het verspreiden. Maar zo voelt het niet. Niet voor niets neem ik de term “tweedehansmensen” van Ayn Rand over. Daar zit een oordeel in. Want liever ben ik origineel, denk ik mijn eigen gedachten, zeg ik mijn eigen woorden, doe ik mij niet beter voor dan dat ik mijzelf vind. Het probleem wat ik heb met de copycats is dat zij begrippen die ze niet begrijpen maar wel gebruiken uit zijn verband trekken. Ik explodeer bij het horen van hun mooie woorden. Zelf vind ik dat je ergens pas iets over te zeggen heb als je er minstens tienduizend bladzijden over heb gelezen.
Ik probeer in deze blog te onderzoeken in hoeverre de copycats te redden zijn.
De vraag rest dan, waarom zouden ze gered moeten worden? Dat is een confronterende vraag. Ik realiseer me dat ik van de copycats gered moet worden. Het is niet hun, maar het is mijn probleem. Nu komen we ergens, want als het mijn probleem is, ligt de oplossing in mijn handen. Ik red ze door mijn beeld over hen te veranderen.